-
1 tapis
tapis [taapie]〈m.〉♦voorbeelden:tapis de bombes • bomtapijttapis d'escalier • traplopertapis de fleurs • bloembedtapis de gazon • grasmat, gazontapis de haute laine • hoogpolig tapijttapis de table • tafelkleedtapis roulant • lopende bandtapis végétal • plantendekle tapis vert • de groene tafel〈 sport en spel〉 aller au tapis • knock-out zijn, neergaanamuser le tapis • de mensen aangenaam bezig houdendérouler le tapis rouge devant qn. • de (rode) loper voor iemand uitrollenêtre sur le tapis • onderwerp van gesprek zijnmettre une affaire, une question sur le tapis • een zaak ter sprake, te berde brengenrevenir sur le tapis • opnieuw aan de orde komenmtapijt, vloerkleed -
2 revenir sur le tapis
revenir sur le tapis -
3 rappeler
rappeler [raaplee]2 weer opbellen ⇒ terugbellen, opnieuw roepen4 doen denken aan ⇒ herinneren aan, gelijken op♦voorbeelden:rappeler qn. à la vie • iemand weer tot bewustzijn laten komen; 〈 figuurlijk〉 iemand de zin van het leven teruggevenrappeler qn. à l'ordre • iemand tot de orde roepen3 rappelez-moi votre nom • hoe heet u alweer?rappelez-moi au bon souvenir de • doet u de groeten aan♦voorbeelden:1. v1) terugroepen2) oproepen3) terugbellen5) terugbrengen [techniek]2. se rappelerv
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский